Covid 19 en het Sint Jansgasthuis

Covid 19 en het Sint Jansgasthuis

De Covid-pandemie bepaalt ons bij de oorspronkelijke functie van het gebouw van De Boterhal.

In de vroege middeleeuwen namen kloostergemeenschappen onder meer de zorg voor zieken en nooddruftigen op zich. Graaf Willem V van Beieren verleende Hoorn in het midden van de 14e eeuw toestemming voor de oprichting van een gasthuis. Tegen het einde van die eeuw moet een dergelijke voorziening meer naar de Rode Steen hebben gestaan. Een kleine twee eeuwen later (1563) werd noordelijk het huidige Sint Jansgasthuis gebouwd, met als patronageheilige Johannes de Doper.

 

Het gasthuis was onderdeel van een groter complex kloostergebouwen dat zich uitstrekte van de Kerkstraat, via de Kerksteeg – tegenwoordig Lange Kerkstraat – tot het Glop. In de loop der tijden raakte het complex verwaarloosd. De andere gebouwen werden gesloopt, de huidige Boterhal ontkwam aan de sloopmanie en bleef gelukkig bewaard als één van de beste voorbeelden in ons land uit de overgangsperiode van de gotiek naar de vroegrenaissance.

Wel moest het gebouw sindsdien een groot aantal functiewijzigingen ondergaan: arsenaal voor het Hoornse garnizoen, opslag voor boter en kaas, sociale werkplaats, magazijn van de gemeente, tot nu het trotse onderkomen van onze vereniging.

 

Gelukkig is de oorspronkelijke ruimtelijke structuur van het gasthuis onaangetast gebleven. Langs de langswanden stonden de bedsteden, koetsen in die tijd genoemd, voor de zieken. In tijden van grote drukte werden ook in het midden van de zaal ziekenbedden geplaatst. Aan de kop van de grote ziekenzaal stond een altaar ter vertroosting van de patiënten, waar de mis werd opgedragen.

 

Hoorn werd in de vroegere eeuwen met enige regelmaat geteisterd door besmettelijke ziekten. In 1656 bijvoorbeeld woedde de pest. De ziekte sloeg wijd om zich heen en trof rijk en arm. In het eerste halfjaar leek er nog weinig aan de hand. De maandelijkse sterftecijfers, gemiddeld zo’n 17, waren niet onrustbarend. Maar in juli waren het er plotseling 65, in augustus 165 en in september 232, waarmee de piek was bereikt. In oktober vielen nog 130 doden te betreuren. In die trieste septembermaand werden op één dag 24 doden aan de overkant in de Grote Kerk begraven. Dat wil zeggen:  vermogende burgers. Niet dat die in het Sint Jansgasthuis waren overleden. Want voor pestlijders waren inderhaast afzonderlijke pesthuizen ingericht. Voor de minder vermogenden kwamen bovendien nieuwe begraafplaatsen aan de rand van de stad.

 

Eeuwen later waart het ongrijpbare coronavirus rond. Gelukkig zijn de hygiënische omstandigheden onvergelijkbaar met die tijd en staat de gezondheidszorg op hoog niveau. Maar je loopt toch even anders het vroegere Sint Jansgasthuis binnen en ziet in gedachten langs de wanden de ’koetsen’ staan.

 

Egbert Ottens